niet als een slak de overkant zoeken.
Waar de wereld in verkeert dat is
Kernbommen en jaloezie
Terreur en energie
Groen en geel
Misselijk en vrolijk
Er loopt prikkeldraad door de hemel
Psychopaten met macht
Burgers met visie op economie
Allemaal even eng
Wat mij betreft
als je arm mag rusten op een ander
Een baby doet het zo, een kind met alle liefde, een puber met van gedachten, en als je dan eindelijk volwassen bent, doe je het tussendoor en maak je er van alles van dat het gewoon is of juist niet en een oude man: daar ben ik nog niet.
Het leven trekt voorbij, zoals ze zeggen als je sterft,
blijkbaar zit er dood in liefde,
en raakt men in een wolk
Het is echt en ook weer niet
de lachende alleen.
het beste boek nog niet geschreven,
de juiste woorden niet gezegd,
genoeg te leven.
Zie in mijn dromen tuinen
In Zuid-Frankrijk
Boomgaarden met wijnstruiken
Brood om op te eten
Gevulde lege dagen
Honden die soms blaffen
Met een vrouw misschien
En daar wil ik nu uit. Niet meer bij een ander horen, niet meer hoeven denken, vluchten, het spel bespelen. Ik wil rusten tot ik oplos, en thuis komen in grootsheid, ik weet al dat dit kan, en daarom mag ik niet vermoord worden, en er niet mee bezig zijn.
Zo zit ik op mijn berg, te rillen in de duisternis, wachtend op een ander licht, dat duizend malen groter is. Het duurt niet lang voor de zon gaten brand in dit donkere gordijn. Het vuur schiet uit mijn ogen, dat iemand mij dit verbied, de woestheid van de wereld, is het mooiste dat er is, opgenomen in een zee van licht. In eb ben ik geworpen en in vloed weer teruggekeerd. De oorsprong van het recht. Ik zal niet vermoord worden, maar opgenomen zijn in een passend eind.
Diep ontspannen
Tot de spieren licht worden
En mijn huid weer zacht aanvoelt
Als niet iedereen op pad was
Want zo lig ik te slapen
En dan morgen is de caravaan vertrokken
Word ik alleen wakker
Zit ik hier ineens
In het dorre gras
Dus let ik op
Als iemand aanstalte maakt
Waar we naar toe gaan is onduidelijk
Er schijnen mensen iets gehoord te hebben
Maar het maakt niemand echt iets uit geloof ik
We zijn al duizend jaar op reis
En niemand weet er van
Als kippen zonder kop
Reizen we hier rond
Maar wat kan je zonder vrienden
Zo nemen ze me mee
Alleen in de chantage
In chantage zo alleen
Ik moet toch eten, drinken, slapen, lachen
Ik moet toch mens zijn, ik kan niet anders
Ik ben wel meer, dat weet ik wel
Maar dat stilt geen honger hier
Ik heb toch mensen nodig, en ik zou het graag geloven
maar andersom echt niet
Met of zonder mensen, hopeloos alleen
komt weer buiten uit
Dit is de draaideur van de waarneming
Niet zo poëtisch misschien,
maar wel belangrijk
En zo krijgt de dichter hier een taakHet laat zo waar de oorsprong zien
Je bent de straat, de hekjes met de tuinen
De bomen met de lucht
De kleuren en de bloemen
Het denken is reëel,
want zijn oorsprong overalWie binnen is staat buiten
Zo stopt de vraag naar waar je thuis hoort
Je weet wel; altijd onderweg met heimwee
Naar thuis, naar vroeger, ooit
De nostalgie verschiet
Als je deze bloem kunt zien
De ware plaats van het bestaan
Het tikken en ratelen van apparaatjes die je zelf aan- en uitzet
Koffie, computer, zacht gezoem van was….
Comfortabel is niet eng
De stilte wel, want dan ontbreekt er iets
Menselijkheid
De gruwelen van oorlog, strijd, ellende, ziekte, pijn
Niet goed kunnen zorgen
De dingen die je doet
De klok tikt
Soms prettig, soms eng
Zo is het dan
Niet uit prullenbakken etend
Maar uit supermarkten
Niet karweitjes vragend
Maar solliciteren
Niet in slaap dommelen
Maar een dutje doen
Niet bedelen met gitaar
Maar muziek maken
Ik zwerf op hoog niveau en ga alleen maar hoger
Vaste baan met reismogelijkheden
Fijn salaris dat kinderen doet studeren
Vrienden er op nahouden
Tennissen leren
De wereld rond in pak
Een echte zwerver weet : het is een zwaar bestaan
Zoals je ooit eens lief bent geweest
Voor ze er met je vandoor gingen
Als dauw op het gras
Druppels op mijn jas
Dit is nog niet af
En samen met zijn geest ontwaken
Uit de moeheid van de tijd
Uit de moeheid van het jagen
Naar gedachten en gevoel
De wereld willen raken
De wereld willen zijn
De mensen willen vragen
Om zich niet meer voor te doen
Om de strijdbijl te begraven
Om de vreemdheid te dien barsten
En elkaar weer los te laten
Om zomaar te verdwijnen
En dat dat eindelijk mag
Zonder functie van de tijden
Die de mens geslepen heeft
Tot instrument van het einde
Dat zelf geen wezen heeft
Maar alles wil bepalen
Maar kloppen ze nog wel?
Sinds wanneer wordt de domme botte geest voor scherp aangezien?
Schreeuwen en blèren gaat ze vrij gemakkelijk af, de verfijning weggelachen en ieder onderzoek gemijd. Kunnen die omgevallen bomen niet inzien dat ze op andere planten liggen? Met hun dikke holle bast de grond verstikkend? Tot overmaat van ramp denkt het brandhout ook nog het levendig, soepel, fier, hoogreikend en rechtopstaand is. Oprotten!
De wetenschap verdrijft religie en zelfs de filosofie misschien. Het is hard knokken in de arena van de boekenkast. Tussen de regels lonkt het buiten, de roep nog zonder woord, het leidt tot nog meer lezen, verbeten weten tot zelfs het passievolle woord van zich laat horen in de papieren parochie.Buiten staan de dingen, hetzelfde als altijd. Stil te zijn. Alles is is wat het lijkt, aanjagend gelijk zichzelf. Er staat me niets te doen. Er staat me niets te weten. De goden en de wetenschapsprofeten zijn verdwenen in de arena van de werkelijkheid. Zij vechten in de fantasie. Met zwaarden, pennen of andersoort praktijken.
Mensen die ver komen, maar nooit iets bereiken. Mensen die veel willen, en hun honger nooit meer stillen. Ogen die veel lezen, en daardoor niets meer zien. Wat een treurige beweging, zo midden in het niets.
En natuurlijk ik begrip het, al duizend jaar hetzelfde liedje, een mens die van zijn wereld houdt vecht tegen de bedreiging. Maar wie getuige is van sporen en milde vrede kent, die zal toch ooit eens in zien dat liefde eeuwig stil staat, dat liefde buiten zinnen is en eindeloos ontkent.
maar soms staan ze daar ineens
Het rood aan een jas,
het groen dat aan het stoplicht hangt.
De kleur op eigen wijze, los van mij, zo blijkt.
En toch toont het zich in stemming, die van mij.
Om mij te zien bewegen
wanneer ik honger krijg
waar ik zoek naar eten
Waar ik dan verblijf
Ik wil alle dagen vrij
Om echte dorst te lessen
onder anderen te zijn
Die ook zomaar bewegen
En wat dat met me doet
Ik wil alle dagen vrij
En het leven onbegrijpen
Het leven onbehagen
Totaal uit te haasten
Ik wapen tegen welvaart
Lepel en bord ook nog hetzelfde
komt er een zacht handje van een klein kind, of ik even wil oversteken.
En als een ouder geef ik antwoord
Daartussen sta ik zelf, die maar weinig weet
is vanzelf-
Sprekend
Je mag het huis wel bouwen maar er niet in wonen
Je mag best leven, maar meer ook niet.
Ze zijn er, open en verscholen
Jaren heb je mijn rug gezien
In holle frasen kwam je voor
In duister proza kreeg jij de rol
Hoe dom ben ik geweest
Jou te zien als schim
Als verstoteling
Als blok aan been
Beste vriend die zinloosheid heet
Welkom in mijn geest
Het leven draagt weer licht
Sinds ik jou niet meer verjaag
Maar als vriend ontvang
Hoe dom ben ik geweest